Pagina's

dinsdag 10 augustus 2010

Door één deur

Zomaar een deur

Zijn er eigenlijk Molukkers met wie men wel door één deur kan … Dat moet dan wel een heel brede deur zijn, want Molukkers willen in de pauze altijd in zeer grote groepen tegelijkertijd naar buiten, om in de gezonde Hollandse buitenlucht aan de nicotineverslaving toe te geven nadat men op een bijeenkomst, waar men net zo goed had kunnen wegblijven, de Obscene Plechtige Praatjes van Boven Hen Gestelden voor straf heeft aangehoord … Dan bestaat de Molukse woonwijk 25, dertig of 35 jaar en pakweg drie jaar na het lustrum kunnen de gezellig bedoelde festiviteiten eindelijk plaatsvinden. Drie jaar van heftige strijd, van wapengeweld en opspattend bloed want het samenstellen van een 36-koppig feestcomité heeft nogal wat voeten in de aarde. Ieder dorp op Maluku met inwoners in de woonwijk dient in het comité vertegenwoordigd te zijn, maar om die eenvoudige formule voor de lol te compliceren worden er ook regels gesteld aan het aantal leden per plaatselijke kerkgemeenschap … en dan kan de Ware Voorpret beginnen, want dat aantal kerkgemeenschappen kan per woonwijk oplopen tot achtendertig op een bevolking van 380 zielen. Als God gestorven is, dan is dat van verveling. Van tien keer op een zondag die chagrijnige Molukkers over de vloer krijgen … en als ze hem nou nog kwamen vragen Gans de Mensheid te behoeden voor oorlog, honger, ziekte … Neen, het gaat altijd over de kinderen die niet willen deugen, die met een Heidense Hollander thuis durven te komen. Over de schandalig lage WW-uitkering en de absurd hoge heroïne-prijzen. Over de tegenvallende winsten aan de goktafel en over de computer die maar heel langzaam downloadt … “Maar hoe ze het doen, zo doen ze het, buurvrouw … ” En als dan de rabbi, de imam, de dominee en de wijkagent na die drie jaar tot een gemeenschappelijk laatste, verzoenend woord zijn gekomen dan kan het Feest beginnen … Ter verhoging van de feestvreugde heeft men de schrijver gevraagd de bijeengedrevenen op een Stichtelijke Literair Verantwoorde Uiteenzetting te trakteren … Bij binnenkomst ziet de schrijver het al … “Godallejezus,” denkt hij, als hij door een delegatie Belangrijke Mensen in van de kinderbijslag betaalde dure pakken is voorgesteld aan de burgemeester en vervolgens aan de plaatselijke Sneue Man, te weten de voorzitter van de Molukse wijkraad … “Arme klootzak,” denkt hij. “Je kruipt je eigen een hernia voor meneer de burgemeester. Zullen ze blij mee zijn bij fysiotherapie.” De Sneue man doet het openingswoord in Hoogdravende Termen, waarvan de schrijver het bestaan niet eens durfde te vermoeden, waarin hij zich vooral 'namens alle Molukkers, te land, ter zee en voor het leven op de vlucht' op het perverse af dankbaar toont dat de burgemeester vanavond nou eens een keer niet naar zijn buitenechtelijke bijslaap op het CDA-afdelingskantoor gaat maar zich tussen 'ons' durft te mengen. En dan die burgemeester – dat schrijft men met een 'b', maar niet van 'beschaafd' of 'bescheiden' – die het aandurft op welhaast narrige toon te decreteren dat het maar eens afgelopen moeten zijn met al die conflicten tussen Molukkers en Hollanders in ons fijne christelijke dorp, dat 'wij' het daar hedenavond niet meer over zullen hebben … “GVD, vuile k,” denkt de schrijver, maar dan niet in afkortingen. Terstond ziet hij de gestalte van zijn vader voor zich opdoemen. “Wat zei ik je nou? Jij kunt dit niet, jij hebt het geduld niet. Jij beschikt niet over verdraagzaamheid. Jij had mij naar huis, naar Porto-Saparua moeten brengen.” En de schrijver doet een concessie als hij op uitnodiging van de Sneue Man van zijn stoel op de voorste rij, die van de Prominenten, opstaat. Geen concessie aan zijn vader, die al lang 'Tot Zijne Volkeren' vergaard was, maar aan zijn toen al Behoorlijk Oude Moeder, die daar ook had kunnen staan. Bescheiden achterin de zaal, in sarong en kabaja achter de tafels met spekkoek, lemper en al dat andere dat zij met haar reumatische handen nog bereiden kon. En hij ziet voor zich hoe zijn moeder met flegmatieke gebaren de avond van tevoren die traditionele kledingstukken over de stoel naast haar bed drapeert. Hoe ze voor haar Schepper op de knieën gaat, hoe haar lippen prevelen als ze tegenover de Almachtige zijn naam, de naam van haar Gouden Kind, noemt … Eerst werpt hij, eenmaal achter het spreekgestoelte, die burgemeester twee, drie lange seconden een blik toe die hij als een strak gespannen worgkoord rond de zweterige nek met ambtsketen aantrekt. Dan ziet hij ze daar achterin staan, die oude vrouwen met hun nog immer rechte ruggen. In de ogen die onuitwisbare kinderlijke droefenis, die van alle lasten die zij in de diaspora te dragen kregen nog het allerzwaarste weegt. Hij knikt ze toe, die oude vrouwen en schatplichtig aan hun waardigheid doet hij die concessie, die eruit bestaat dat hij de burgemeester niet bij diens geslachtsdelen noemt. Op vriendelijke toon “Met alle respect, meneer de burgemeester … ” zet hij in zorgvuldig gekozen woorden uiteen hoezeer het hem ontroert dat de burgemeester, benoemd door niemand minder dan Hare Majesteit de Koningin van Nederland en de Overzeese Waddeneilanden, zich zo'n barmhartig mens durft te tonen … de Mensheid mocht willen dat er nog veel meer van zulke Edelachtbaren rond huppelden, die hun met ambtsketenen behangen dikke nekken voor de wereldvrede en voor alle mensen op gans de aarde durven uitsteken. En niet dat de schrijver het één en anders wel het andere zou willen oprakelen, maar hij wil toch – “Staat u mij toe, Edelachtbare.” – even opmerken – en het is maar een kleinigheid hoor, meneer de burgemeester – dat de verzoening beter smaakt als die in respectvol overleg met alle betrokken partijen tot stand wordt gebracht … en van één van die partijen mag nu in de gauwigheid nog worden opgemerkt dat zij er nooit voor gekozen heeft, willens en wetens, beschikkend over het volle verstand, biddend tot God die van alle mensen op de wereld houdt, om de andere partij met nauw verholen minachting te bejegenen. Althans niet toen die ene partij nog bestond uit onschuldige kinderen die met hun ouders op de troepentransportschepen naar Nederland kwamen, uit kinderen die hier in de vroege jaren vijftig geboren werden en die zich wel eens stiekempjes op het bestaan in Nederland hebben verheugd, want in Nederland is tenslotte de bescheidenheid en de beschaving uitgevonden … En terwijl het zijn woorden waren die de burgemeester de oren streelden, waren het zijn blikken die diezelfde man de strot toeknepen … En die blikken werden niet alleen door die geteisterde Hoogwaardigheidsbekleder waargenomen, maar ook door mannen in de zaal aan wie nooit eens iets gevraagd wordt. Mannen die op eigen kracht een bestaan proberen op te bouwen, niet parasiterend op van Overheidswege gesubsidieerde welwillendheid. Mannen die er ook bij hadden willen zijn, eerst in Wassenaar, later in Wijster/De Punt … En het waren die mannen die zich met een pilsje voor de schrijver in de pauze een weg naar hem baanden, toen zij zagen dat hij zich niet zo makkelijk kon losweken van dat andere genre Geliefde Landgenoten uit Verre Molukse Landen, het deerniswekkende soort Prominenten dat zich het leven cadeau laat doen door de Hollandse overheid. Met die mannen kan men door één deur, die ene deur naar Porto op Saparua.

Geen opmerkingen: